“The generalized excitement and suspense must
always be reduced, again, to the assessment of specific factors. Put
differently – specifically in the language of the neurologist Kurt Goldstein –
this means that anxiety must again and again be rationalized into fear, both in
the history of mankind and in that of the individual. This occurs primarily,
not through experience and knowledge, but rather through devices like that of
the substitution of the familiar for the unfamiliar, of explication for the
inexplicable, of names for the unnameable. Something is ‘put forward’ so as to
make what is not present into an object of averting, conjuring up, mollifying, or
power-depleting action.” (BLUMENBERG, Work on myth, 5-6.)
Hoewel Hans Blumenberg
vooral het nazisme bestudeerde, lijkt wat hij in deze passage beschrijft ook op
bijzonder treffende wijze een mechanisme te verduidelijken dat bijvoorbeeld
zeer recent nog op grote schaal werd geïmplementeerd in Zuid-Afrika ten tijde
van apartheid. Blumenberg heeft het hier over het feit dat de mythe niet over
een soort van algemene angst gaat, maar juist een veel concretere vrees
cultiveert. Zoals hij zelf stelt, wordt dit niet verwezenlijkt vanuit
kennisverwerving of door middel van het vergaren van (empirische) bewijslast
maar wel door een vorm van vertelling waarbij het bekende wordt voorgesteld als
het onbekende, waarbij een uitleg wordt gegeven aan datgene waar niet eens
noodzakelijk een uitleg voor nodig is of waar geen uitleg gegeven kan worden,
waarbij er bepaalde namen worden gegeven aan datgene wat onbenoembaar lijkt. De
mythe schuift met andere woorden iets voorop wat er oorspronkelijk nog niet
was, waarna dit vooropgestelde zelf daarop bepaalde legitimiteit geeft aan welbepaalde
acties.
Ook het
apartheidsregime lijkt op die manier geopereerd te hebben. Het cultiveerde een
klimaat waarbij mensen elkaar op basis van (vermeende) rassenverschillen als
zeer anders zagen en het creëerde op die manier een zeer concrete angst tussen verschillende
bevolkingsgroepen. Zogenaamde raciale verschillen waren bovendien niet bepaald gefundeerd
op een of andere vorm van wetenschappelijk onderzoek, maar werden bepaald door middel
van vaak bijzonder willekeurige en absurde testen. (Zo was er bijvoorbeeld de
befaamde pencil test waarmee men trachtte
te achterhalen of iemand wel of niet blank was. Men stak een potlood in iemands
haar en als dat eruit viel, werd deze persoon gecategoriseerd als blank. Indien
het potlood bleef steken, werd deze persoon als niet-blank geregistreerd.) Het
radicaal anders-maken van verschillende groepen in de samenleving zorgde er
niet alleen voor dat men de menselijkheid in de medemens niet meer zag; het
zorgde er evengoed voor dat het regime ook zelf de angst in stand kon houden die
nodig was om haar eigen wetten enige legitimiteit te geven. (Het aanzwengelen
van de angst en het onbegrip tussen verschillende bevolkingsgroepen zoals tussen
de Zoeloes en de Xhosa zorgde ervoor dat mensen elkaar als vijanden begonnen te
zien in plaats van dat zij het systeem in vraag stelden. Daarop kon het systeem
zichzelf opnieuw legitimeren als een soort van autoriteit die de vrede bewaakte.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.