“Myth allows man to live (...).” (Blumenberg, Hans. Work on Myth. p. 31.)
Blumenberg
vertelt een mythe over het ontstaan van de mythe. Het aanvankelijke ontstaan
van mythes is voor Blumenberg verbonden met de mens als Mängelwesen. Als
onaangepast wezen bevond de mens zich aanvankelijk in een situatie van het
absolutisme van de realiteit. Hij had geen controle over zijn bestaanscondities
en was uitgeleverd aan een voortdurende angst. De mythe is volgens Blumenberg
een instrument om dit absolutisme te reduceren. Ze buigt de angst voor het
onbepaalde om tot vrees voor iets bepaald. Het benoemen van dingen en het
vertellen van verhalen, maakt het onvertrouwde vertrouwd en toegankelijk. De
mythe is een middel om met de werkelijkheid te kunnen omgaan: ze maakt het
naakte bestaan van de mens mogelijk. De wereld of de betekenissamenhang die de
mens d.m.v. mythes rond zich optrekt vormt de artificiële tegenhanger van de
natuurlijke habitat waarin andere soorten zich bewegen. Ik vraag mij echter af of
deze betekenissamenhang alleen het naakte bestaan van de mens mogelijk maakt.
Vormt ze ook niet de context waarbinnen de mens een zinvol bestaan uitbouwt? Ik
mis een existentiële dimensie in Blumenbergs verhaal over mythes en
Mängelwesens.
Een voorbeeld van hoe de mythe blijft doorwerken in de cultuur en binnen nieuwe historische contexten nieuwe betekenissen genereert: Orphée et Eudydice in een regie van Castellucci (De Munt 2014)
Een voorbeeld van hoe de mythe blijft doorwerken in de cultuur en binnen nieuwe historische contexten nieuwe betekenissen genereert: Orphée et Eudydice in een regie van Castellucci (De Munt 2014)